Op de voorkant van het nieuwste boek van de remonstrantse theoloog en filosoof Johan Goud (1950) zien we een schilderij met daarop een brief vol priegelige zinnen. Op die brief ligt een bril, bijna als een open uitnodiging om ‘m op te zetten en de brief te ontcijferen. Het is een zorgvuldig gekozen beeld bij het eerste deel van de titel van het boek: Een brief die niet meer dicht kan. Gesprek met mijn ongelovige alter ego.
Goud ontleende de titel weer aan een gedicht van Tom van Deel dat gaat over een ander schilderij, nl. ‘Brieflezende vrouw’ van Vermeer.
Wie ziet zichzelf zo niet staan, een keer,
met in de hand een brief die nooit meer
dicht kan en te lezen blijft, gelezen blijft.
De brief-die-niet-meer-dicht-kan keert een paar keer terug in het boek. Nu weer als beeld voor een traumatiserende mededeling die we steeds weer moeten spellen om het slechte nieuws te laten indalen, dan weer als een goed bericht dat we met veel plezier blijven lezen. Aan het eind van het boek fungeert de brief ook als beeld voor een uitnodiging aan ons adres.
Al met al staat de brief voor ‘geloven’, want daar gaat het boek van Goud over. Geloof dat zowel afschrikt als uitnodigt. Het boek is een uitwerking van een artikelenserie die Goud in 2020 en 2021 schreef voor het blad AdRem. Daarin wierp hij zo nu en dan de vraag op wat hij zelf eigenlijk gelooft. In het boek wil hij daar dieper op ingaan. Hij gaat op zoek naar zijn eigen stem.
Eigen stem
Ik hou van boeken waarin theologen proberen te verwoorden wat ze zelf geloven. Dat soort boeken overstijgen meestal de algemeenheden. Ik vind ze daarom vaak ook eerlijker. Zelf zou ik het nog best lastig vinden zo’n boek te schrijven. Want wat is precies mijn eigen stem? Die stem is wat onvast, zoekend, ontdekkend en daarmee wisselend. Misschien moet je wel een zekere leeftijd hebben bereikt om heldere lijnen te zien in je eigen denken en daar met enige trefzekerheid woorden voor te vinden.
Hoe klinkt Gouds eigen stem? Fijnzinnig, subtiel en precies. Tenminste, die woorden komen bij me op tijdens het lezen van zijn boek. Aanvankelijk had ik zelfs de neiging om ‘eigen stem’ tussen haakjes plaatsen. Want Goud spreekt bij voorkeur via citaten van schrijvers en dichters. Op zich niet verwonderlijk voor iemand die hoogleraar ‘zingeving in literatuur en kunst’ is geweest. Toch had ik vooraf bij ‘eigen stem’ iets anders verwacht. Iets meer autobiografisch misschien. Toch noemt Goud het zijn meest persoonlijke boek tot nu toe. Hoe dat zit, legt hij uit in het eerste hoofdstuk:
Als pastor, theoloog, filosoof, preker, docent, leen je woorden uit, stel je taal beschikbaar. Bovendien leen je dikwijls woorden van anderen. Maar hoe klink je zelf? Als je op die vraag antwoord geeft, komen alle dingen die door anderen gezegd en geschreven zijn, hoogstwaarschijnlijk mee. Je ontdekt dat authenticiteit iets anders is dan het puur en alleen ‘jezelf’ zijn. Ook als je je daarvan nauwelijks bewust bent, ben je niet de enige eigenaar van jezelf. Door alles wat je voelt, denkt en zegt, lopen draden in het donker die je verbinden met de wereld van vroeger en de wereld om je heen. Anderen kunnen ze vaak scherper onderscheiden dan je het zelf doet (p. 15 en 16).
Ongelovig alter ego
Goud schrijft dat in hem twee ‘ikken’ huizen. Als kind was hij onbevangen, argeloos en dromerig. Toen zijn vader uit het leven stapte, kwam er bij de toen veertienjarige Goud een sterke rationele inslag bij, die wantrouwend op zoek ging naar ‘zin in een zee van zinloosheid’. Zijn ‘ongelovige alter ego’ noemt Goud die andere kant. Maar zijn vertrouwensvolle ‘ik’ verdween niet. Beide kanten maken deel uit van wie Johan Goud is. Zijn geloof beschrijft hij dan ook als een voortdurend gesprek tussen zijn twee ‘ikken’. En in dat gesprek zoekt Goud naar woorden, vaak geleend van andere zoekers in kunst, literatuur en filosofie. Dichter Rutger Kopland noemde hem ooit een ‘zoeker in taal’.
Goud deelt zijn boek op in vijf delen. De eerste vier laten zich lezen als een inleidende aanloop naar het antwoord op de vraag wat hij zelf gelooft. In het laatste deel, ‘Inhouden van geloof’, volgt Goud de structuur van de remonstrantse geloofsbelijdenis van 2006 waarvan hij een van de opstellers was. Achtereenvolgens gaat hij in op zelfkennis, de geest van vrijheid, de gekruisigde, God als raadselwoord, nu, toekomst, aan de dood voorbij, vergeving, vrede en vrijheid en de geloofsgemeenschap.
Wie hoopt op een stevig gesprek tussen de dromerige Goud en zijn ongelovige alter ego, of een eerlijke onderlinge bevraging, komt wat bedrogen uit. De beloofde dialoog tussen de beide ‘ikken’ wil niet echt van de grond komen. Daarvoor zijn de beide kanten van Goud in de loop der jaren te zeer versmolten geraakt, denk ik. Zelden trekt hij in twijfel wat hij zegt te geloven (of niet te geloven) en daarmee maakt hij het zichzelf niet heel moeilijk.
Schat aan mooie woorden
Desondanks bevat het boek een schat aan mooie woorden en gerijpte inzichten, precies de reden waarin ik zo hou van boeken van theologen die schrijven over hun geloof. Zo breekt Goud gepassioneerd een lans voor grensoverschrijdend denken. Denken kan niet zonder dichten, zegt hij. Het is de verbeelding die het denken verder brengt. Niet dat we ooit definitieve antwoorden zullen vinden, maar zo komen we tenminste wel tot eerlijke antwoorden, schrijft Goud.
Verder is Goud een groot Levinas-kenner. Veel centrale ideeën van deze Frans-joodse denker lezen we terug in ‘Een brief die niet meer dicht kan.’ Zoals over de ‘ander’ die hier en nu onze aangeharkte wereld binnenbreekt en ons aankijkt. Religie is daar te vinden, waar we die ander werkelijk ontmoeten en in gesprek gaan, schrijft Goud. Een dialoog op ooghoogte. Dat kan als we een ander een luisterend oor bieden, maar ook als we, zoals Goud doet, ons denken scherpen aan het werk van bijvoorbeeld een schrijver of dichter.
Belangrijkste vondst
Goud raakt me met wat hij zijn belangrijkste vondst noemt, nl. het besef dat wij leven van wat ons gegeven wordt. Denk aan de aarde, zuurstof, de zon, slaap, liefde, plezier in je werk. Als we ervan doordrongen raken hoezeer we afhankelijk zijn van wat ons zomaar toevalt worden we zelf vrij om te geven, schrijft Goud. Dan komen we in het geweer tegen wreedheden die andere mensen en dieren worden aangedaan. Want ook hun bestaan is geschonken en, zo merkt Goud treffend op, kan een geschenk aan ons worden.
Voor wie tast naar woorden als het over geloven gaat – en wie doet dat eigenlijk niet – kan Goud een fijne gids zijn. Een gids die ruiterlijk erkent dat spreken over God eigenlijk helemaal niet kan. Zijn zorgvuldig zoeken in taal, doorspekt met talloze tot nadenken stemmende citaten, probeert niet alleen te verhelderen wat hij zelf gelooft, maar kan zeker ook anderen helpen iets van hun eigen stem te ontdekken.
Aries van Meeteren
voorganger Hardinxveld/Giessendam
Johan Goud, Een brief die niet meer dicht kan. Gesprek met mijn ongelovige alter ego (Boekscout, 218 p.) € 21,99. ISBN: 978-94-646-8479-7 (kijk voor de tekst van de remonstrantse geloofsbelijdenis op: https://t.ly/m8vx9)
U kunt het boek bestellen in de webshop van de Remonstranten