Recensie: Abraham Kuyper

Gereformeerden heb ik vanaf mijn 15e al leren kennen als actieve, serieuze betweters. Via een paard van Troje kwamen ze mijn Hervormde kerken binnen en kaapten, bij gebrek aan verweer van de lauwe hervormden “Samen op Weg”. Zij brachten in mijn eerste gemeente Bathmen via Paaskaars en cantorij de oecumene binnen. Dan waren er die gereformeerden die de hervormden maar lauw vonden. Wat hebben me in de jaren negentig geïrriteerd en geïnspireerd!

Nu ik alweer vijfentwintig jaren voor vrijzinnigen werk, haal ik ze er meteen dankbaar uit: ex-gereformeerden nemen tenminste verantwoordelijkheid. Mensen met hun achtergrond zorgen ervoor dat we trager verdwijnen.

Maar of juist deze minderheid het zoutend zout is?

Ook de gewezen katholieken binnen de NPB/vrijzinnigen blijven als zodanig herkenbaar. Zij geloven op deelcertificaten: hebben zich afgekeerd van Paus, hiërarchie en celibaat, en zijn thuis in rituelen, liturgie en Oosterhuis. Nee, dan Hervormden, want die zijn het liefst publiek. Remonstranten hebben gewoon altijd gelijk en hoeven feitelijk niet zo nodig oecumenisch. Ook hebben we soms een evangelicale instroom (van homoseksuele heilssoldaten bijvoorbeeld) en verder nog wat Martin Roos “de waxinelichtjes-christenen” noemde.

Daar is-tie weer: onze kruiwagen met kikkers. Maar juist met deze mix aan diversen mogen we oefenen voor het Koninkrijk Gods op aarde.

Je begrijpt beter waarom het misgaat, als je de nestgeuren weet te identificeren. Maar al te vaak is theologie gerationaliseerde nestgeur. Als het goed is, heb je binnen onze vrijzinnige “kerkjes” geleerd om samen te leven en te leren. Geen wonder dat Nescio zo populair is. Die wist het ook niet, maar bleef zich verwonderen.

Ik lees graag biografieën. Om mijn ouders beter te begrijpen las ik Troelstra, Domela en William Booth. Tenslotte tellen we maar weinig geboorteleden; de meeste van ons zijn ingestroomd. Vandaar las ik Michel van der Plas en Guido Gezelle. Darwin en HaverSchmidt hielpen vervolgens me met de Modernen (latere NPB) te identificeren. Ik begreep, waarom de ontwikkelden onder de verachters van het fundamentalisme (citaat van Schleiermacher) zich onder dit vaandel schaarden. Had ik ook gedaan. Onze bedoelde revolutie ebde helaas al rond 1900 weg wegens de geringe betrokkenheid en kerkgang (er bestaat immers geen hemelse staf of straf); onze arbeiders stroomden met het badwater van het socialisme de kerk uit (ze konden het nooit van de luie liberalen winnen). Daarna kwam Kuyper: hij kreeg bijna iedereen op de kast. Ons noemde hij vrijzinnigen bontjaschristenen. De lijnen waren getrokken.

Met een grote boog ben ik dus om Kuyper heengelopen. Was deze figuur immers niet de hoofdschuldige aan de verzuiling van ons kikkerlandje? Hij begon immers een eigen kruiwagen en dat werd er een vol kruiwagens. Soevereiniteit in eigen kring heet dat; ons kent ons.

Een jaar geleden kwam de televisieserie over Kuypers reizen rond de Middellandse Zee en daar ontstonden de eerste barsten in mijn weerzin. Na het lezen van dit kloeke boek ben ik weliswaar nog niet helemaal gereformeerd geworden, maar moet ik toch eerlijk zeggen: wat had die man een werklust! Wat was het een sportman (bergbeklimmer!). Wat een veelschrijver en alleskunner! Abraham Kuyper is een fascinerend en groot man geweest. Ik heb het geprobeerd maar ook ik kon eerlijk gezegd niet om hem heen. Je was voor hem of tegen hem. Ik kan me goed voorstellen waarom hij zoveel aanhang kreeg. Hij heeft voor elkaar gekregen wat liberalen noch socialisten gelukt is. En hoewel ik weet dat wij het met elkaar aan de stok zouden krijgen: vaak had hij nog gelijk ook. Het blijft mijn nestgeur tegen de zijne. Misschien is het ook een karakterkwestie.

Maar wist je dat we aan Kuyper ons volkslied danken (anders was het “Wien Neerlands bloed” gebleven)? Dat een van de laatste brieven die de grote Domela schreef een fanmail aan Kuyper betrof (“Bij jou wist je tenminste wat je aan je had! Alle respect voor uw werklust en houding!”).

In de sociale politiek (stemrecht, kinderarbeid, arbeiders) waren beiden het vaak roodgloeiend eens geweest. Dat wist ik dus niet. En nog veel meer wist ik niet: hoe geliefd en inspirerend hij nog altijd blijkt in Amerika, Korea, Australië bijvoorbeeld.

Kuyper was een man met karakter. Zulken worden niet vaak meer in onze politieke akker gezaaid.

Na het lezen van dit boek besef ik eens te meer dat we diepgang, theater, bezieling, wortels en soul missen.

Ivo M. de Jong
voorganger Brielle, Rotterdam, Schiedam en Woubrugge

Meer blogs …

Recensie: Het Orakel, gedichten en muziek

Ekaterina Levental, Chris Koolmees: Het Orakel  in de Waalse Kerk Amsterdam, Gedichten en muziek – Via Crucis Liszt, gedichten Eva Gerlach en Sasja Janssen

Als wij, Christien Crouwel en ik (beide theoloog), de Waalse Kerk binnenkomen krijgen we de geprinte openingsgedichten mee met de woorden: “ja het bleek dat veel mensen de tekst niet goed verstonden”. Dat zal: “begrijpen” geweest zijn. Ik prijs mezelf gelukkig dat ik de gedichten aangeschaft heb en dat we die gedurende de voorstelling (en daarna!) kunnen lezen.

Deze voorstelling is “Het Orakel” genoemd. Dat komt vermoed ik vanwege de vele manieren waarop je wat je beleeft kunt interpreteren. Wij ondergingen de voorstelling in de Goede Week, waarin het verhaal van Pesach, Seider, de Exodus en opstanding worden beleefd en beleden; de week waarin op “Godes Vrijdag” de barrière van dood en zee, het échec van onze hoop, wordt beleefd.

Die dichotomie tussen Sterfelijk versus Onsterfelijk, God en Mens, mogelijk – onmogelijk, droom en daad: al die grote paradoxale menselijk woorden beleef je deze avond met nieuwe woorden en nieuwe muziek.

Voor mij was Liszt nieuw. Ik had me tot dan toe alleen maar wat aan hem geërgerd. Ik heb de Liszt uit zijn laatste periode tekortgedaan en inmiddels op de treinreis terug via Spotify de koorversie van zijn Via Crucis beluisterd, en vanochtend het prachtige college dat Reinbert de Leeuw over diens versie voor solopiano deelde gezien (Youtube).

Zo komt er dus wel heel veel samen in één voorstelling van andershalf uur. Scherpe, sterke gedichten. God spreekt – de mens spreekt tegen. Macht versus onmacht. Beide polen maken elkaar kwetsbaar tot het uiterste en veranderen elkaar. Als God in het begin (in principe) op zoek gaat naar een maaksel dat hij niet verzinnen kon, krijgt hij een mens terug die niet in God geloven wil. Zo zijn we tenminste gelijkwaardig en vaardig. De mens weet slechts door zijn sterfelijkheid wat liefde is en troosten kan. Daarvan had God geen notie.

Muziek en gedichten, dus. En daar is Ekaterina Levental. Zij belichaamt de voorstelling. Zingt de mensenstem als vrouw, de god stem met een vocoder (denk ik) als man. De belichting, rook, de sluier, het lichtje, de windselen onderstrepen het gebeuren.

Derde keer Ekaterina voor mij, ik ben erg onder de indruk van haar voorstellingen. Heb haar haar eigen leven zien spelen in “De Grens” en haar Medtner horen zingen. Nu dus een soort solo totaaltheater. Ook voor leken valt er zo veel te beleven.

Ik wil er wel aan. Ik wil het beter begrijpen. You’ve got me.

Het is link en dapper tegelijk, om je als leek in deze eeuwige thematiek te storten. Daar is dan de Mattheüs, daar is het Stabat Mater, daar de Via Crucis, daar zijn de Requiems, daar is de Schöpfung. Net als in de geloofsbeiijdenissen van Nicea (et cetera) hebben de componisten de dogmatische Highlights uitgelicht – en dat is ten koste gegaan van de veel menselijker stukken uit de Bijbel. Ik noem Jona, het Hooglied, Ruth, Esther, de Abraham tot Jozef verhalen. Ik noem de prachtige gesprekken en Zen-daden van Jezus – en nog zo oneindig veel meer. In mijn leven ben ik juist daarbij gaan zweren: niet bij bloedtheologie of de hoge, lage, verre of filosofische god. Hoe dichter bij mezelf, hoe verder ik kom, ook in de humor en de hoop. In mijn gebed kom ik het dichtst bij mezelf: ik spreek, zoals gezegd, nog steeds vaak en graag met die god binnen of buiten mij (daar wil ik vanaf wezen). Ik vermoed dat ik als mens een tegenover (hypothese of echt) nodig heb om te blijven groeien.

Ik ben dankbaar voor deze doorwrochte en doorleefde voorstelling. Reinbert de Leeuw vertelde dat Liszt waarschijnlijk niet wist waar hij mee bezig was, als voorloper en visionnair; Eva Gerlach en Sasja Janssen hebben God laten vertellen dat hij onzeker en kwetsbaar is geworden door zijn schepping.

Deze voorstelling was al net zo’n ook moedige stap naar een onbekend gebied.

Dat genereert vragen en een reactie als dit. Daar krijgt een mens de groei van te pakken.

En dat is Pasen voor mij.

Ivo de Jong, 14 april 2022

Recensie: Radicale theologie als dolle mens

Niet lang voor zijn hernieuwde kennismaking met het katholicisme is schrijver Stephan Sanders bij de tentoonstelling ‘Once in a lifetime’ van het Humanistisch Verbond in de Oude Kerk in Amsterdam. Een van de kunstenaars, Job Koelewijn, heeft vazen met bloemen geplaatst op grafzerken in de kerk om de doden te eren. Bezoekers krijgen er uitleg bij van de kunstenaar zelf, zo beschrijft Sanders enkele jaren later in De Groene Amsterdammer.

Plotseling roept Koelewijn: ‘God is dood!’ De aanwezigen kijken elkaar wat onwennig aan. Als de kunstenaar zijn uitroep herhaalt, noteert Sanders: “Nu worden wij bezoekers zenuwachtig. Zou-ie het nog niet gehoord hebben? Dat gerucht gaat toch al een tijdje rond? […] De dood van God als het verplichte pauzenummer waar we ons een beetje voor schamen: niet omdat het controversieel is, maar omdat het volkomen voorspelbaar en voorstelbaar is.” (De Groene Amsterdammer 2020, nr. 1-2).

Eenzelfde vervreemding ervoer ik tijdens het lezen van het boek Onzeker weten. Een inleiding in de radicale theologie van de pionierende voorgangers Rikko Voorberg, Gerko Tempelman en Bram Kalkman. Zij proberen te doordenken wat het betekent dat God dood is, zoals de Duitse filosoof Nietzsche zijn dolle mens laat roepen in ‘De vrolijke wetenschap’ (1882). Regelmatig dacht ik: “Maar daar zijn we toch al decennia mee bezig?” Toch was ik even stil toen ik het boek uit had, net als de mensen op het plein tegen wie Nietzsche de dolle mens liet schreeuwen.

Radicale theologie

Laat ik beginnen met te zeggen dat het boek ‘Onzeker weten’ niet is geschreven met een vrijzinnig publiek voor ogen. De auteurs richten zich op mensen uit de meer confessionele kerken die, zoals zijzelf, zijn opgegroeid met allerlei geloofszekerheden en die daar eigenlijk niets meer mee kunnen. Voor hen willen de schrijvers het christendom opnieuw en radicaal doordenken. Daarvoor ze gaan te rade bij postmoderne denkers als Slavoj Žižek, John Caputo en Peter Rollins. Zie daar het basisrecept van radicale theologie.

Wat levert dat op?

Allereerst een aanstekelijk en enthousiast boek over hoe het christelijk geloof eruit kan zien als je het berooft van zijn zekerheden, zijn grote verhaal van ellende, verlossing en dankbaarheid. Wat gebeurt er met God als die niet langer het eerste of het laatste woord heeft? Wat als God alleen nog bestaat als woord? Geen vragen waar we in de vrijzinnigheid werkelijk van opkijken, maar nogmaals, wij zijn ook niet de primaire doelgroep van Voorberg, Tempelman en Kalkman. Voor wie de schrijvers wel op het oog hebben zullen dit ongetwijfeld loeispannende passages zijn.

Glashelder

Toch valt er volgens mij ook voor vrijzinnigen nog wel wat op te steken van deze kennismaking met radicale theologie. Allereerst vind ik het een verademing om te merken dat een theologisch boek ook gewoon goed geschreven kan zijn. Zelfs de inleidingen op het denken van Žižek en Caputo zijn glashelder, wat een prestatie mag heten. Omdat God niet bestaat maar gebeurt, om de boodschap van de auteurs te vertalen naar het bekende aforisme van Klaas Hendrikse, zetten de auteurs bovendien in op ‘theatrale hermeneutiek’. Dat is een improviserende, performatieve theatrale benadering van teksten en traditie. Er staan heel aardige ideeën in het boek voor alternatieve vieringen van brood en wijn, kringgesprekken en zelfs het schrijven van een overdenking.

Maar de reden dat ik na lezing van het boek zo in gedachten was verzonken is vooral omdat ik er vooral een spiegel in zie. We hanteren, ook in de vrijzinnigheid, bepaalde spreekregels, geloofsvoorstellingen, ook al blijven ze soms impliciet. Het idee van de auteurs is dat we die steeds hernemen, door ons heen laten gaan en kijken of ze nog werken. De auteurs doen dat binnen wat zij noemen de confessionele hoek. Met enige regelmaat stellen ze zich op als het jongetje uit het sprookje van de nieuwe kleren van de keizer en roepen ze dat de keizer eigenlijk niets aan heeft. Zouden we in de vrijzinnigheid niet ook een paar van zulke klokkenluiders kunnen gebruiken? Want hoe vaak houden we ons eigen denken en onze uitgangspunten nou zo radicaal tegen het licht?

Aries van Meeteren
voorganger Hardinxveld/Giessendam

Rikko Voorberg, Gerko Tempelman en Bram Kalkman, Onzeker weten. Een inleiding in de radicale theologie(KokBoekencentrum 2022) 221 p.

Recensie: Ai Weiwei

Zijn megalomane projecten: ik liep er met een boog omheen en ergerde me aan de foto van zijn middelvinger voor het Tienanmen plein of de Eifeltoren.

Maar nu lees ik grote woorden als “De belangrijkste kunstenaar van deze tijd”, en dat juist hij het Olympisch stadion (“Het vogelnest”) in Beijing bedacht heeft. In de discussie of China de Olympische idealen belijdt, valt de naam van Ai Weiwei regelmatig. Dan lees ik over de grote installatie ‘thinline’. Ai Weiwei tekende in 2017 een 7 kilometer lange lichtgevende lijn door Amsterdam. Hij stelt grenzen ter discussie: “Wie bepaalt grenzen en wie beheerst ze? Beschermt een grens of sluit hij uit?”

Autobiografie

De kans om Weiwei beter te leren kennen kwam in oktober toen zijn autobiografie uitkwam. Vanaf de eerste bladzij was ik gepakt en bleef dat alle 460 pagina’s. Daarna ben ik interviews (College Tour) en documentaires gaan kijken en mijn bewondering voor zijn bewogenheid neemt nog altijd toe. Het boek is prachtig geschreven, vervalt nergens in klagen en weet de absurditeit en de arrogantie van macht die er op uit is zichzelf te bestendigen feilloos te illustreren.

Ai Weiwei is een jaar jonger dan ik (1957) en groeide op in het moeilijke China van Mao. Weiwei ’s vader was Ai Qing; naar gelang de politieke wind de beroemdste (vriend van Mao en van Pablo Neruda) of meest verguisde (rechts element, vijand van het volk) Chinese dichters. Ai Qing heeft vanwege zijn meningsuitingen meer dan de helft van zijn leven in detentie en verbanning doorgebracht. De helft daarvan was zoon Weiwei bij zijn vader. Toen zich de mogelijkheid van vluchten voordeed in de vorm van een studiebeurs, vertrok zoon Weiwei als twintigjarige nihilist naar New York. Daar blijkt dichter Alan Ginzberg gedichten van zijn vader uit het hoofd te kennen. Weiwei’s belangstelling en respect voor zijn vader groeide.

Op 4 juni 1989 wordt het Tienanmen protest kapotgeslagen. In China is daar nu geen letter meer over te vinden; de Chinese overheid bepaalt het internetverkeer (ook het woordpaar “Ai Weiwei” bestaat nu niet meer). Omdat er vrienden verdwenen keert Weiwei terug naar Tienanmen. Zo begint zijn kunstenaarschap: als activist, als zoon van de beroemde vader, als mens die van vader op zoon ondervond waar terreur toe in staat is – en wat vrijheid betekent. Soms werd ook Weiwei geroemd, dan weer berucht via lastercampagnes met valse aanklachten. De aanvaringen met de overheid (ik denk aan The Matrix) werden steeds heftiger. Weiwei blijkt gesneden uit buigbaar, maar onbreekbaar hout. Hij werd almaar scherper, creatiever en gevaarlijker voor de staat.

De aardbeving

In 2008 was de aardbeving in Sichuan waarbij 80.000 mensen “uit het leven verdwenen”. Weiwei en zijn team legden bloot hoe ondeugdelijk staatsscholen en universiteiten gebouwd worden. Hij vertrekt naar het gebied, ziet rugzakjes van overleden kinderen, spreekt hopeloze ouders, verzamelt namen en foto’s. Met zijn team probeert hij via officiële en openbare vragen opheldering te krijgen en druk uit te oefenen op de regering. Antwoorden komen er niet; arrestaties wel. Na een jaar zijn de namen van 5219 kinderen bekend. De kinderen hadden een graf met een nummer; ouders mogen er geen naam opzetten. Het internetblog dat Weiwei dagelijks bijhoudt wordt overal gelezen. Hij werd symbool van onbevreesd verzet tegen corruptie en ondoorzichtigheid.

In 2009 bekleedt Weiwei de gevel van het (door Hitler gebouwde) Haus der Kunst in München met 9000 rugzakken. Naam van het project: Herinnering, Remembrance. Deze rugtasjes vormen samen in het Chinees de hartenkreet van een moeder: “Yang Xiaowang was een gelukkig kind tot haar zevende en ik wil dat de wereld dit weet.” Was dit internationaal een doorbraak, in China kwam het erop neer dat hij monddood werd gemaakt, huisarrest kreeg met overal bewakingscamera’s, werd afgesloten van internettoegang en aangeklaagd werd voor belastingontduiking. Uiteindelijk verdwijnt hij drie maanden in de gevangenis. En zo is Weiwei wereldberoemd geworden. Hij heeft dit allemaal kundig, keurig en met humor verwoord in zijn boek.

“Een autoritaire staat als die in China kan niet overleven wanneer het vragen moet beantwoorden. Zodra de waarheid achterhaald wordt, betekent dat hun einde. Ze begonnen mij te beschouwen als de gevaarlijkste mens in China. Zij hebben van mij de artiest en activist gemaakt die ik geworden ben.”

Weiwei vertrok na vijf jaar pesterijen. In China is vanzelfsprekend nog niets veranderd.

Het is ook geen gevecht tegen China alleen dat Weiwei voert. Hij zocht contact met andere klokkenluiders (Edward Snowdon, Chelsea Manning). Een van zijn laatste kunstwerken is een 70 meter lange rubberboot met 258 gezichtsloze vluchtelingen.

De keizer heeft geen kleren aan

Waarom vind ik dat we dit boek zouden moeten lezen?

Het heeft me flink bij de kladden genomen. Ik herken in Ai Weiwei andere mensen die uit mensenliefde op zoek naar waarheid zijn gegaan: Socrates, Gandhi, Jezus. Het was niet eens hun bedoeling de onwil en het onvermogen van de machthebbers aan te pakken. Een mens wordt profeet (doorzieners), tegen wil en dank.

Ai Weiwei is een kompas en het geweten van deze tijd.

Ivo de Jong
voorganger Brielle, Rotterdam, Schiedam en Woubrugge

Recensie: Winteren Katherine May

De winter is niet echt mijn lievelingsseizoen. Alles lijkt doods. De bomen zijn kaal, de meeste struiken ook en als het groenblijvers zijn, is het bepaald niet het meest frisse groen dat je ziet. Als er dan ook nog  sneeuw ligt, maakt dat alles ook nog eens kleurloos. Natuurlijk, met een blauwe lucht erboven en een winters zonnetje erop is het allemaal prachtig. Maar met een betrokken lucht, druilerige regen en 4 graden op de thermometer is er niets aan (vind ik).

De Britse schrijfster en docent Katherine May ziet de winter als metafoor voor alle kale periodes in ons leven. In haar prachtige boek ‘Winteren’ (Wintering) schrijft ze: “Iedereen wintert vroeg of laat, sommige mensen winteren steeds opnieuw. Winteren is een periode in de kou. Het is een braakliggende fase in je leven, waarin je afgesneden bent van de wereld, je afgewezen voelt, buitenspel gezet, belemmerd in je vooruitgang of gedwongen in de rol van buitenstaander.”

Wat een beeld! Zoals de winter bij het ritme van de seizoenen hoort en steeds terugkeert, horen kale periodes bij het ritme van het leven. De ellende is, ziet May, is dat we zo slecht zijn voorbereid op winterperiodes. Waarom is dat, vraagt ze zich af. Waarom denken we dat het bij ons altijd moet zomeren? Alles in de natuur wintert, ziet May. Planten verliezen hun blad, dieren gaan in winterslaap en vogels trekken naar zonniger streken. Geen van de planten of dieren verzet zich tegen de winter. Zich verzetten doen alleen mensen.

Vieringen van het ongewisse

May beschrijft in haar boek hoe ze zelf ‘wintert’ na een periode van veel te hard werken en enkele tegenslagen in haar gezin. Gaandeweg ontdekt ze de kracht van rituelen en de wijsheid die daarin verscholen ligt. Halloween, de winterzonnewende en kerst zijn in feite vieringen van het ongewisse, schrijft May ergens treffend. Die willen ons iets leren over hoe we kunnen omgaan met de winterperiodes in ons eigen leven.

Hoe dan? Juist in het donker van de winter hebben we behoefte aan houvast. En de feesten geven ons weer grip, ervaart May. Niet op het seizoen, maar op hoe we erop reageren. Zo brengen de winterfeesten het donker te binnen, ze erkennen de veranderingen die plaatsvinden en symboliseren tegelijk de dóórgaande dingen. Dat alles werkt voor May niet alleen troostrijk, maar stelt haar ook in staat naderende winters niet langer weg te duwen, maar juist eerder op te merken en zich erop voor te bereiden. Want winters zullen blijven komen en gaan, ziet ze.

Bomen

De natuur beweegt mee door al vroeg vooruit te werken. “De meeste bomen leggen al midden in de zomer hun knoppen aan en door het vallend herfstblad worden ze zichtbaar, gaaf en afwachtend, beschermd tegen de kou door een dikke schub. We merken ze zelden op omdat we denken dat we het geraamte van de boom zien, een dood ding totdat de zon terugkeert. [Maar] de boom is alles behalve dood. Eigenlijk is hij de ziel van het bos. Hij leeft gewoon in stilte voort. Hij zal niet tot leven komen in de lente. Hij zal gewoon een nieuwe jas aantrekken en de wereld weer tegemoet treden.”

Rituelen helpen ons om mee te veren. En dat doet me denken aan advent. Advent wil ons ook voorbereiden op de winter én het weer lengen van de dagen. Daarom halen we lichtjes in huis, ontsteken we kaarsen en tellen we af naar de komst van het licht. We koesteren de knoppen aan de bomen, de lichtpuntjes in het donker. Advent als oefening in het zien van de uitlopers aan de bomen die het voorjaar aankondigen. Iets waar Jesaja al op wees: “Maar uit de stronk van Isaï schiet een telg op, een scheut van zijn wortels komt tot bloei.” Er komen andere tijden. Het blijft niet winteren.

Aries van Meeteren
Voorganger Hardinxveld/G’dam

Katherine May, Winteren. De kracht van rust en afzondering in moeilijke tijden, Nieuw Amsterdam 2021, 254 p.

Recensie: Freek de Jonge

“Kom verder”: wat een fijne titel. Het was de groet waarmee de Groninger theologieprofessor (en latere minister) G. van der Leeuw mensen uitnodigde in zijn studeerkamer. Dat overkwam ook de vader van Freek, Andries de Jonge. Van der Leeuw heeft een grote en heilzame invloed op de latere dominee De Jonge gehad. Freek heette toen nog Freetje; dit boek eindigt in Workum (deel twee zal beginnen in het Zaans Veem, 1951). Omdat hij overal tegenaan liep, krijgt Freet eindelijk zijn brilletje en “vanaf dat moment stootte de kleine brildrager zich alleen nog maar om de lachers op zijn hand te krijgen”.

Dit eerste deel van zijn memoires behelst zijn voorgeslacht, geen mens is per slot los verkrijgbaar. Onze geschiedenis begint lang voordat we geboren zijn. Voor dat besef moet je ouder (of grootouder) worden.

In de stamboom van Freek de Jonge spelen Kerk en geloof een ontzagwekkende rol. Freek de Jonge schrijft met compassie over zijn zwaar gelovige voorouders (Zeeland); schrijft met bewondering over zijn eigen erfelijk zwaar belaste vader en diens doorbraak (“kom verder”) naar modern pastor en predikant. Het leed in de pastorie en dat erbuiten komt binnen. Freek moet veel naar zijn vader heben geluisterd.

In dit eerste deel komt verrassend weinig ego of taalvirtuositeit voor. Het is goed geschreven; soms van de hak op de tak, even later weer met prachtige details.

Hij heeft goed leren kijken en luisteren, Freek de Jonge.

En waarom het goed is dit boek te lezen?

Freek de Jonge is steeds milder geworden over dominees en kerken; ik weet nog dat hij predikanten “broodtroosters” noemde (…). Wie heeft immers de wijsheid in pacht?  Dat zijn niet alleen de cabaretiers of de kunstenaars.

De preek is een sterk onderschatte literatuurvorm. Waar wordt nog zoveel gezongen en gedeeld, waar worden zoveel brieven voor politieke gevangen geschreven of geld opgehaald voor goede doelen als in onze kerken en kerkjes?

Ik denk dat Freeks melodie dezelfde is gebleven als die van zijn vader de dominee. De tekst is aangepast; maar: c’est le ton qui fait la musique.

Ivo de Jong
voorganger in Brielle, Rotterdam, Schiedam en Woubrugge

 

Recensie: Nescio

Nescio – Lieneke Frerichs (2021)

In 1918 verschenen drie verhalen van “Nescio” in een bundeltje: Titaantjes, De uitvreter en Dichtertje. Het boekje telde 130 bladzijden. Er werden vijfhonderd gedrukt. Na vijf jaar waren er 180 verkocht. De schrijver ontwaakte uit zijn jongensdroom en werd ruw wakker als procuratiehouder.

Juni dit jaar verscheen de 576 pagina’s tellende biografie Nescio: “Een fascinerend portret van J.H.F. Grönloh, bekend en geliefd als Nescio, met niet eerder gepubliceerde fragmenten uit dagboeken, brieven en andere persoonlijke documenten”.

Nescio. Het pseudoniem betekent: Ik weet niet, of: ik weet het ook niet, of ik weet het niet meer, of: je kunt maar nooit weten. Grönloh heeft pas vijftig jaar na die eerste druk de lof gekregen die hij verdiende. Dat kwam van Menno ter Braak, later volgden Gerard Reve en Simon Carmiggelt. Tegenwoordig is Tommy Wierenga pleitbezorger. Nog nooit is Nescio zoveel gelezen als in deze tijd. Twintig jaar geleden kocht ik deze eerste druk voor 400 euro; tegenwoordig wordt er  4000 voor geboden.

In de biografie staat dat Nescio kerkte bij de vrijzinnigen in het gebouw dat tegenwoordig bekend staat als Paradiso. Grönloh kwam daar regelmatig (dat wil zeggen elk jaar met kerst en oudjaar): ongeveer in de tijd dat ook Anna Zernike daar kerkte.

Of hij geloofde?

Hij verlangde. Hij voelde zich onaf: “verlangen zonder te weten waarnaar”. Wat is er een diepe kloof tussen kind en volwassene, tussen “De Heeren” en de dromers, tussen eeuwigheid en sterfelijkheid, tussen droom en daad (Elsschot): bijna niemand heeft dit zo schrijnend ervaren en zo raak beschreven als Nescio. Binnen in hem woonde een oprecht verlangen dat hij als jongeman herkende in idealen en vriendschap; later, zocht hij dat, melancholiek, vooral in de natuur. Daar werd hij soms transparant, daar herkende hij de bevlogenheid van zijn jonge jaren en daar ontmoette hij iets dat hij bij gebrek aan een beter woord “God” noemde. Een fragment uit zijn natuurdagboek:

wandeling woensdag 9 juli 1941

Maar de Heer is in de groote stilte en leegte en in dit wonderbaarlijke einde van een monumentalen dag. Deze dag is weer mijn geweest en mijn is deze betooverde wereld. De zon staat stil, het zal geen nacht worden. De tijd staat stil, de onbarmhartige eeuwigheid heeft erbarmen. God heeft de verganklijkheid van mij weggenomen en van deze bloeiende wereld. De hemel welft stil en blauw over het goedertiere groen, het graan staat zoo stil en er is een gouden gloed over en het land ligt daar als een mensch van wie men houdt. Dee wereld zal zoo blijven, hierna kan niets meer komen.

Als mijn fiets weer snort hoor ik plotseling een koekkoek.

En rondom, voor en achter me en opzij, hoor ik den onbegrijpelijken roep. Van waar? Dertien maal roept deze stem Gods van voorbij de grenzen van het begrip. En ik ben zeer dankbaar: “Hallelujah, prijst den onbegonnen”. Een schoonen dag heb ik weer op de eeuwigheid veroverd. De zon is bijna onder. Morgen zullen we verder zien.

Ivo de Jong,
voorganger Brielle, Rotterdam, Schiedam en Woubrugge

(“Halleluja prijs den Onbegonnen”. Het is een Remonstrants oudjaarslied. Het oude lied was hem dierbaar. )

Recensie: God onder de mensen

Op de vraag naar God zijn in de loop van de eeuwen allerlei antwoorden bedacht. Sommigen zien God als een kosmisch wezen. Een persoon. Anderen kunnen daar niets mee en ervaren God als natuur, energie of liefde. Wie zal het zeggen? Misschien is God wel een ander woord voor het Leven zelf? Of staat ‘God’ voor de roepstem van het mogelijke te midden van onmogelijkheden, zoals ik eens las? Carel ter Linden zei in een interview in Trouw (22 mei 2021): “God is dat wat ons mensen heilig zou moeten zijn.” Ook mooi, hoewel ik niet zo van het ‘moeten’ ben.

Joan Osborne zong in 1995 “What if God was one of us?” En daarmee voegt ze een interessant perspectief toe: “Just a slob like one of us, just a stranger on the bus trying to make His way home?” De forenzende God van Osborne zou zomaar kunnen opduiken in de nieuwste bundel van schrijver/dichter Toon Tellegen, getiteld ‘God onder de mensen’. “Soms is hij een kluizenaar, dan weer wordt hij wegens wangedrag aangehouden of is hij een buitengewoon goede balletdanseres”, staat op de achterkant van het boekje.

Het eerste verhaal valt met de deur in huis. “God woonde in een kerk. Naar alle tevredenheid, vond hij. Mensen zochten hem daar op, konden het goed met hem vinden. Maar op een dag veranderde hij van gedachte. Hij hing een briefje op de deur: ‘Ik ben even weg. God.’” Dat is nog eens een prikkelende opening. God is even weg. Net als ooit de boktor in een van de vele bundels dierenverhalen van Tellegen. Wat nu?

De schrijver weet over God net zoveel als ieder ander, noteert hij in het voorwoord. Dat is zo fijn aan God, vindt hij. “Daarom kan ik vrijmoedig over hem schrijven, zonder schroom, zonder wroeging, zonder angst, zonder spot […]” Wat voor God levert dat op? Een tobbende mannelijke God. Zo blijkt het briefje uit het eerste verhaal misleidend. God woont nog altijd in de kerk, maar wil niet dat de mensen dat weten. En zo sterft hij in eenzaamheid. Want, bestaat God nog wel als niemand meer aan hem denkt?

In het volgende verhaal leeft God overigens gewoon weer. Hij blijkt te botsen, te struikelen en – “mijn inschattingsvermogen is mijn zwakke punt” – in de sloot te vallen. Maar hij weigert om zich te laten helpen. Hij wordt zelfs boos als mensen hem hulp aanbieden. God vergist zich geregeld, is slechtziend, hardhorend en gevoelsarm, besluiteloos en inspiratieloos. Hij oogt oud (maar is in één verhaal juist heel jong) en houdt zich doof voor de nood van de wereld. Tot wanhoop van de mensen die hem willen afstoffen.

Het punt van Tellegen lijkt te zijn dat God is zoals hij is en dat de mensen dat weigeren te accepteren. Zij willen een God die er voor hén is en hun alles geeft wat ze van hem vragen. Maar God heeft daar geen boodschap aan. Hij heeft aan zichzelf genoeg. Of toch niet? God luistert aan deuren, glimlacht tegen een man die op hem wil lijken, wil dood (maar dat lukt hem niet), beantwoordt soms gebeden (en krijgt vervolgens spijt). En hij wil een godin.

Miscommunicatie

Het boekje beschrijft één grote miscommunicatie. De mensen begrijpen God niet en houden eigenlijk helemaal niet van hem. God wordt gek van ze. En omgekeerd drijft hij mensen tot wanhoop met wat hij doet of zegt. Het komt zelfs op enig moment tot een soort confrontatie. Mensen verzamelen zich en zeggen tegen God: “Doe niet zo raar, God!” “Wat moet ik dan doen?”, zei God na een korte stilte. “Niet raar!” God heeft geen idee hoe dat moet, maar besluit het te proberen. En dan gaat werkelijk alles mis.

God lijdt onder alle torenhoge verwachtingen. Hij vindt het prima als mensen niet meer in hem geloven en verspreidt het gerucht dat hij helemaal niet bestaat. Wat een rust! God krijgt spijt van zijn schepping (waarom had hij niet gewoon alleen muziek geschapen, vraagt hij zichzelf af), maar kan die niet meer ‘ontscheppen’. Dan vertrekt God en laat de mensen verweesd achter. Ze komen vervolgens op gezette tijden bij elkaar, halen herinneringen op aan hem en lezen elkaar voor uit zijn geschriften.

Weinig subtiel

Het is een donker boekje, met soms een wat weinig subtiele humor. En toch heb ik het met plezier gelezen. Tellegen zet alles wat mensen over God zeggen te weten op zijn kop of maakt het grotesk. Dat werkt heerlijk relativerend en tegelijk, juist door alle absurditeit, stemt het boek tot nadenken. Want wat beweren we eigenlijk allemaal over God? Wat denken we allemaal over hem/haar/het te weten? Wat voor kretologie hebben we allemaal opgetuigd in zijn naam?

Ergens in het boek schrijft God een briefje: “Jullie zijn voortaan van mij af.” Maar hij eist vervolgens nog wel iets: “En dat [is] dat iedereen met onmiddellijke ingang en onvoorwaardelijk van een mens zou gaan houden, nu het geen zin meer [heeft] nog langer van hem, God, te houden.” En dan denk ik onwillekeurig aan de samenvatting van de wet in de evangeliën waar het liefhebben van God gelijk wordt gesteld aan het liefhebben van de naaste, die is zoals wij zijn.

Aries van Meeteren
Voorgander Hardinxveld/Giessendam

 

 

 

 

(Afbeelding: ‘God de Vader’, van Rafaël Gorsen, te zien in de Basiliek H.H. Agatha & Barbara in Oudenbosch)

Recensie: Mijn held en ik

Bert Dicou/ Koen Holtzapfel (red.)
ISBN 9 789083 041933
Uitgeverij Skandalon
€ 16,95

Autobiografisch bijbellezen

Het gebeurt steeds vaker – in vrijzinnige kerken – dat de voorganger zijn toga thuislaat en plaats neemt achter de lezenaar, dicht(er)bij de gemeente. Misschien een logisch vervolg daarop is het boekje ‘Mijn held en ik’. Nu eens geen wetenschappelijk verhaal, maar verhalen over waar je als mens tegenaan loopt in het leven, ook als dominee.

Elf theologen vertellen hierin over een soms dubieuze ‘held’ in de bijbel waarin ze zich herkennen.

De inhoud

De eerste auteur begint met Lea, dochter van Laban en zus van Rachel die weggegeven werd aan Jacob. Jacob de bedrieger die meent haar mooie zusje Rachel getrouwd te hebben, maar de andere dag Lea in zijn bed vindt, en zelf bedrogen is. Ze neemt het op voor Lea en onderzoekt hoe (mannelijke) vertalers bijdroegen aan de negatieve beeldvorming rond haar.

Aardig is vervolgens het verhaal van haar collega die schrijft over Jacob, die niet sterk maar wel slim is. Eerlijk vertelt de schrijver hoe hij zich herkent in Jacob.

Mooi dat drie (vrouwelijke) theologen schrijven over thema ’s die vaak blijven liggen: het Hooglied nu met oog voor de lichamelijke liefde, de levensmoed van een menstruerende vrouw en de mis(ver)standen over en bij dieren.

En oja, was  Judas de enige leerling die verraad pleegde? Waar waren de andere leerlingen toen Jezus gekruisigd werd? Alleen de vrouwen bleven en stonden bij hem/ hem bij.

Actueel in deze tijd is het verhaal over de ongelovige Thomas. Is gelovig zijn altijd een goede eigenschap, of mag je zo je twijfels hebben en die ook uiten?

Tot slot

Dit is een boekje wat veel herkenning zal geven, want wie is er onfeilbaar? En misschien geeft het ook buitenkerkelijken meer vertrouwen richting de dominees in deze tijd. Aan het einde van het boekje zijn handreikingen voor gespreksavonden te vinden. Een mooi begin om jezelf en de ander beter te leren kennen. Want als we onze grote Leermeester mogen geloven, leidt alleen zelfkennis naar een betere wereld voor mens en dier.

Marianne Zandbergen

Recensie: Liefde als manier van kijken

Wat is liefde? De vraag stellen is een stuk makkelijker dan ‘m beantwoorden. Veel filosofen lopen er met een boog omheen, ontdekte Katrien Schaubroeck. Maar Iris Murdoch niet. Aries van Meeteren bespreekt het uiterst leesbare boekje van Schaubroeck over de Britse filosofe en schrijfster. Aardig bij het boekje over Iris Murdoch is nog de vermelding dat het is genomineerd voor de Socratesbeker. Volgende maand=april  wordt de winnaar bekend gemaakt.

Bij het uitmesten van de kast met bordspellen, kwam ik ‘De wereld van Sofie’ tegen, een soort triviant maar dan gebaseerd op het gelijknamige boek van de Noorse schrijver Jostein Gaarder. Net als het boek gaat het spel over filosofie. Spelers moeten bijvoorbeeld vragen beantwoorden over filosofen uit verschillende tijdvakken.

Maar het leukst aan het spel zijn de zestig kaarten met open vragen die ons zelf laten filosoferen. Denk aan ‘Wat is ruimte?’ Of: ‘Zijn mensen van nature goed of slecht?’ En: ‘Is er zoiets als goed of fout?’ Spelers die zo’n vraag trekken krijgen een paar minuten de tijd om er hardop hun gedachten over te laten gaan. Het levert vaak boeiende gesprekken op.

Helaas ontbreekt de vraag ‘Wat is liefde?’ En hoewel het logisch is dat de makers scherpe keuzes hebben moeten maken, de speeltijd is per slot van rekening beperkt, is het ergens ook wel weer een teken aan de wand. Want, zo ontdekte de Belgische filosofe Katrien Schaubroeck, filosofen houden zich naar verhouding weinig bezig met de liefde. Zeker als het gaat over liefde die de romantische liefde overstijgt.

Iris Murdoch

Schaubroeck wil daar wat aan doen en wijst in een piepklein boekje op het werk van de Britse filosofe en schrijfster Iris Murdoch (1919-1999). Murdoch heeft wél nagedacht over de liefde en zet zich nadrukkelijk af tegen collega’s die menen dat over liefde niets te zeggen valt omdat die zich slechts zou afspelen in het innerlijk van mensen. Filosofen kunnen zich beter richten op zichtbare handelingen, zo luidt het adagium tot ver in de 20ste eeuw.

Murdoch denkt daar anders over. Aan handelingen gaat volgens haar iets essentieels vooraf. Ze maakt dat duidelijk aan de hand van een beroemd geworden voorbeeld over een schoonmoeder. Die heeft een hekel aan haar schoondochter. De vrouw van haar zoon is maar vulgair, onbeleefd en kinderachtig. Tenminste, in de ogen van de schoonmoeder. Maar dan neemt ze een besluit.

De schoonmoeder houdt haar mening nog eens tegen het licht en denkt bij zichzelf: misschien ben ik wel ouderwets, bevooroordeeld en bekrompen! En dan, op het tweede gezicht, blijkt de schoondochter niet vulgair, maar verfrissend eenvoudig. Niet onbeleefd, maar spontaan. Niet kinderachtig, maar jeugdig.

Kijk, zegt Murdoch, hier is iets wezenlijks veranderd. Weliswaar heeft de vrouw geen ‘handeling’ verricht, d.w.z. iets gedaan wat voor andere mensen te zien zou zijn, maar er is wél iets gebeurd in het innerlijk van de schoonmoeder. En ook dat kun je een handeling noemen. De vrouw, zo schrijft Murdoch, heeft haar eigen vooroordelen onderdrukt en heeft haar schoondochter nu eens door een liefdevolle bril bekeken.

Echt kijken

En daar hebben we de korte versie van het antwoord op de grote vraag aan het begin van dit stukje: ‘Wat is liefde?’ Liefde is een manier van echt kijken (‘really looking’, zegt Murdoch). Liefde is kijken zonder vooroordelen. We moeten als het ware onszelf en onze eigen belangen opzijschuiven om aandacht te geven aan de ander én daar consequenties aan verbinden. Als dat geen handeling is!

Liefde vereist een andere bril, een andere manier van denken, voorbij aan zichzelf. Als wij naar een ander kunnen kijken alsof we hem of haar zelf zijn, krijgen we het niet meer over ons hart die ander onheus te bejegenen. Dan zien we dat die vervelende buurvrouw, ondanks haar nukken, ook een moeder is, of die nare collega iemands echtgenoot. Er valt dus van hem of haar te houden.

Zo onbevooroordeeld kijken naar anderen, kunnen we niet zomaar. Murdoch wijst op het belang van een leven lang oefenen in het worden van betere, liefdevollere mensen. Niet om werkelijk de perfectie te bereiken (dat lukt toch niet), maar als streven, met humor, mildheid en zelfrelativering. Het maakt uit hoe je over iemand denkt en met welke woorden je vervolgens over die persoon praat.

Katrien Schaubroeck heeft de inzichten van Murdoch handzaam en vooral uiterst leesbaar opgeschreven in ‘Iris Murdoch. Een filosofie van de liefde’ (2020). Een kleinood vol mooie gedachten en zinnen om nog eens na te denken over liefde en hoe we liefdevollere mensen kunnen worden. Zoals deze alinea die het slot vormt van Schaubroecks essay:

[Murdoch schrijft:] ‘Het is zo overduidelijk een goede zaak om vreugde te putten uit bloemen en dieren, dat mensen die potplanten kopen voor hun huis en naar torenvalken kijken zelfs verbaasd zouden kunnen zijn over het idee dat deze dingen iets te maken hebben met deugdzaamheid.’ Belangeloos aandacht schenken aan wat de natuur te bieden heeft. Een ruiker bloemen kopen omdat men zo kan genieten van de kleuren en geuren in huis. Het zijn oefeningen in leren liefhebben, en dus oefeningen in morele zelfverbetering. Wie had gedacht dat het zo makkelijk kon zijn om goed te doen?’

Een filosofie van de liefde, p. 79

Aries van Meeteren

Katrien Schaubroeck, Iris Murdoch. Een filosofie van de liefde (Letterwerk 2020), 84 pag.