Recensie: Etty Hillesum: het verhaal van haar leven

‘Men zou een pleister op vele wonden willen zijn’

Al sinds ik voor het eerst hoorde van haar dagboeken, ben ik gefascineerd door Etty Hillesum (1914-1943). Haar gesprekken met God weten me keer op keer diep te raken. Ze behoren voor mij zonder meer tot de mystieke canon, als er zoiets bestaat. En dan haar onvoorstelbare keuze om, zoals ze het zelf noemde, ‘het lot van haar volk te delen’ en niet onder te duiken… Hoe komt zo’n jonge joodse vrouw daartoe? Haar eigen schriftjes, hoe openhartig ze daarin ook is, geven daar maar tot op zekere hoogte antwoord op. Maar gelukkig is er nu ‘Etty Hillesum; Het verhaal van haar leven’, van Judith Koelemeijer.

Laat ik maar met de deur in huis vallen: wat een verpletterend goede biografie is dit! Ik heb het toch vrij omvangrijke boek ademloos uitgelezen. Wat een ongelofelijk hoeveelheid werk zit erin! En dat betaalt zich uit. Dichter op de huid van Etty Hillesum kun je niet komen. Ik ben diep onder de indruk van de gelaagdheid die Koelemeijer weet aan te brengen. Waar in sommige levensbeschrijvingen Etty verandert in een heilige, blijft ze bij Koelemeijer een mens van vlees en bloed. Waardoor haar keuzes alleen nog maar meer respect afdwingen.

In de biografie zien we Etty veranderen van een dromer, een vlinder, een adolescent met een hoofd vol chaos in een meer gefocuste vrouw die weet wat ze wil. Maar Koelemeijer vertelt meer. Niet alleen de enorme invloed van haar therapeut en vriend Julius Spier laat ze overtuigend uitkomen, maar ook die van Etty’s joodse achtergrond, haar familie, het stoïcisme van haar vader Louis Hillesum en de mentale ‘rarigheid’ die de familie in de genen leek te zitten. Haar ene broer was manisch en de andere schizofreen. Telkens als Etty het moeilijk had, was ze bang dat ze aan dezelfde gekte leed als haar broers.

Labels

Wat goed dat Koelemeijer zich niet laat verleiden tot psychologiseren, aangezien ik vermoed dat Etty vandaag de dag haar schoolcarrière niet zonder de nodige labels had kunnen doorlopen. Ze laat de lezer wel zien dat Etty een rusteloze vrouw was, die door haar thuissituatie ankerpunten miste, die ze zocht bij alternatieve vaderfiguren als Pa Han, Spier, of eigenlijk bij praktisch elke man van wie ze dacht iets te kunnen leren. Vriendinnen vertellen later dat Etty niet met élke man naar bed ging, maar wel met elke tweede man. “Een gevaarlijke vrouw”, concludeert een van hen. Dat woord valt later in de biografie nog een keer, maar dan in een heel andere context.

Een constante is verder dat Etty vooral in haar hoofd leeft. Ze observeert, overpeinst, reflecteert, altijd vanuit de positie van buitenstaander. Ze doet niet echt mee. Dat ze zich tijdens de oorlog weet te onttrekken aan het woelen van de wereld is dus zeker niet alleen aan Julius Spier toe te schrijven, die haar leert inkeren en haar haar zielenroerselen laat noteren in schriftjes. Uit alles blijkt dat Etty het zich terugtrekken in zichzelf, in haar Weltinnenraum, al heel jong beheerst.

En toch komt er iets nieuws bij gedurende de oorlog. Etty herontdekt God. Ze ontmoet hem als een stem in haar innerlijk die tot haar spreekt. Het is die God die haar rust brengt als om haar heen de wereld woedt. Als Spier haar leert knielen met haar gezicht op haar handen en naar binnen luisteren, vindt ze ‘de hemelen in haar’. Daarbinnen kan niemand haar iets doen. Ook de nazi’s niet. En zo komt ze ertoe om zich niet te verzetten tegen het lot dat de joden te wachten stond. “Ik wil niet uit een soort masochisme beslist mee gaan [naar de kampen] en afgerukt worden van m’n bestaansbasis der laatste jaren, maar ik weet nog niet eens of ik me prettig zou voelen, als ik verschoond bleef van datgene, wat zovelen moeten ondergaan.”

Levensdoel

Etty is ervan overtuigd dat ze hierin haar levensdoel heeft gevonden. Had Spier haar niet steeds voorgehouden dat ze moet worden wie ze is (‘werde der du bist’)? En ook in het boekje Levenkunst, dat Etty en haar vriendin Tide volschrijven met teksten die hen inspireren, lezen we volop over overgave, het zichzelf opzij schuiven, het toekeren van de andere wang en het bereiken van volmaaktheid door lijden. Het zijn inzichten die Etty deels al thuis had opgedaan, in de studeerkamer van haar vader, de classicus, die haast amechtig streeft naar de onverstoorbare staat van de stoïcijnen (en die daar maar zelden in slaagt, zo laat Koelemeijer zien).

Vrienden begrijpen weinig  van de keuzes van Etty. Neem Leonie Snatager. Lange tijd zit ze op dezelfde golflengte als Etty, mede door de lessen van Spier die ze samen volgen. Maar waar Etty besluit om niet onder te duiken en het lot van haar volk te ondergaan, haakt Leonie af. “Etty was, achteraf gezien, heel gevaarlijk. Ik zou hier niet zitten, als ik me niet van haar had losgemaakt”, zou Leonie achteraf zeggen. Anderen noemen de ideeën van Etty ‘schwärmerisch’, hysterisch en getuigen van een ‘koortsig mensbeeld’. “Maar”, zo moeten ze naderhand erkennen, “er was geen vervalsing bij, geen hypocrisie. Zij had haar eigen, bijna mystieke bestemming.”

Etty sluit zich aan bij de Joodse Raad, vertrekt naar Westerbork om daar te helpen bij het opvangen van nieuwe kampbewoners die per trein arriveren. Over wat ze daar meemaakt schrijft ze enkele kampbrieven. Haar dagboekaantekeningen van die tijd zijn verloren gegaan. Ze heeft de schriftjes bij zich als ze op transport gaat naar Auschwitz, samen met wat Bijbeltjes, haar Russische grammatica en werk van Tolstoj. Over hoe het haar precies is vergaan in Auschwitz weten we niets. Is ze direct vergast of later in het kamp bezweken? Koelemeijer probeert het te reconstrueren in een huiveringwekkend hoofdstuk, maar uitsluitsel is niet te geven.

Ongrijpbaar

Koelemeijer maakt van Etty geen heilige, maar een kind van een gezin waarin allerlei frustraties, gesneefde levens en psychisch leed bij elkaar komen. Etty vindt haar rust in haar kamertje, aan haar bureau, of geknield, naar binnen luisterend. Ze leeft in haar hoofd, spreekt bedachtzaam en laat zich zelden uit over zichzelf. Zo zwijgt ze tegen anderen over haar vele relaties – ook over die met God. De publicatie van haar dagboeken in 1981, zorgen voor verbazing bij velen. Haar vriendin Johanna Smelik zegt het woord ‘God’ nooit uit Etty’s mond te hebben gehoord.

Ook voor de lezer houdt Etty iets ongrijpbaars, hoe glashelder Koelemeijer ook schrijft en hoeveel bronnen ze ook aanboort. Daar komt bij dat zo nu en dan blijkt dat Etty de dingen in haar dagboeken mooier voorstelt dan ze vermoedelijk zijn geweest. Ze blijkt, zo vertellen bekenden, soms toch erg geschrokken van ontwikkelingen, die ze in het dagboek vooral gelaten lijkt te ondergaan. Soms dacht ik daardoor: wanneer horen we de authentieke stem van Etty en wanneer die van Etty de literator? En wat is het verschil?

Verder is het een gemis dat we haar dagboeken uit Westerbork niet kunnen lezen. Hoe zou Etty terugkijken op haar keuze om naar kamp Westerbork te gaan om er ‘een pleister op vele wonden te zijn’ en ‘om de dingen op zich te nemen en te lijden’? Heeft ze kunnen vasthouden aan haar geloof in God, de mens en het goede? We weten het niet. Ik hoop het van harte.

Koelemeijer heeft ons met haar biografie veel dichter bij Etty Hillesum gebracht dan haar dagboeken zelf kunnen doen. Etty is er meer mens van geworden. Een mens om van te houden, om je aan te irriteren soms ook, maar bovenal een mens met een bijzondere achtergrond in bizarre omstandigheden die tot adembenemende zinnen komt als: “Wanneer ik sta, in een hoekje van het kamp, mijn voeten geplant op jouw aarde, het gezicht verheven naar jouw hemel, dan lopen me soms de tranen over het gezicht, geboren uit een innerlijke bewogenheid en dankbaarheid, die zich een uitweg zoekt.”

Aries van Meeteren
voorganger Hardinxveld/Giessendam

Impressie Bijtanken van voorgangers

12 en 13 oktober 2022, Mennorode (bij Elspeet)

Altijd weer en feest van herkenning, elkaar terug te zien. Iedereen werkt maar in haar klein hoekje (en ik in ’t mijn). Er blijft veel te inspireren! Thema was “Vlees noch vis”. Dat refereert stiekem naar de evolutionaire stap die veel jongeren, en sommige ouderen al genomen hebben. Maar ook hoor je er terecht de vraag in of we nog wel zoutend zout zijn, en of we niet te veel kolen en geiten willen sparen. Er is veel om je in te verdiepen! En dat lukt altijd uitstekend met collega’s van VVP (Vereniging van Vrijzinnige Protestanten) en NV (Nederlandse Vrijzinnigen) samen. Alleen zijn we met te weinig, samen vormen we een warme groep. We waren met veertig.

Kim Magnee en Ivo de Jong beten het spits af met hun enthousiaste verhalen over het Assemblee van de Wereldraad van Kerken in Karlsruhe. De wereld is veel ruimer dan ons kleine hoekje! En in het grootste deel van de wereld bloeien de kerken, in een diversiteit die je nooit zelf zou verzinnen. We keken bij voorbeeld naar een deel van een viering. Duizenden afgevaardigden in de openlucht, een band en een koor die staan als een huis; dan weer swingend, dan weer meditatief.

Daarna de noodzakelijke vergaderingen in de eigen kring. De vrijzinnigen waren er met tien (tsja – anderen moesten werken). Veel van de collega’s vinden hun emplooi in tehuizen. Het volgende bijtanken zal thema’s zoeken die hun waarschijnlijk meer zullen aanspreken. Gezondheid? Leven en sterven? Ook is er altijd terugkerende vraag om bestuursleden. Ivo bleek ondanks zijn komende ema- eh -emiri – nou vooruit: pensioen toch bereid zijn talenten een jaar langer in te zetten als verbinder tussen bestuur en collega’s. Tekort aan bestuursleden speelt ook in de afdelingen. Dat is dus mee gedeelde smart waar je bijna aan zou wennen! De smakelijke vergadering werd beëindig door de eetlust: de maaltijden in Mennorode zijn altijd weer top.

Die middag schotelde Ivo de Jong de deelnemers een popquiz voor: Nederlandstalig, en allemaal over zingeving. Begon met “Het Dorp”, toen “Ik zou wel eens willen weten”, maar ook een aantal jongere artiesten kwam aan bod: Typhoon, Lucky Fons III. De herkenningsscores waren hoog, veel jongeren herkenden de oudere nummers niet, ouderen hadden moeite zich in de tegenwoordige muziek te herkennen. Maar: na afloop wilde iedereen haar of zijn eigen bijdrage leveren. We maken er gedeelde Spotify groepjes van. Want buiten de clubjes en kerkjes zindert het van de zinvolle zoekers en zangers! Muziek is een zingever.

Volgden wandelingen in het herfstbos.

De woensdagavond volgde een lezing door socioloog Mark van Ostaijen met discussie na. Van Ostaijen is hoogleraar sociologie aan de Erasmus universiteit en schrijver van het boek “Wij zijn Ons”. Hij ergert zich aan de verregaande individualisering en psychologisering – die immers ten koste gaat van het zoeken naar grotere verbanden. Wij zijn lid van groepen en die bepalen voor een belangrijk deel onze mening. Het is zaak daar oog voor te hebben. Wie vervullen de leemte die de kerken achterlieten? Waar zoeken mensen tegenwoordig hun zin (in)? “Wij, mensen, zijn toch beduidend meer dan ons brein. En maatschappelijke fenomenen zijn niet alleen verklaarbaar vanuit het perspectief van het individu.”

Volgde een voor sommigen korte nacht.

De donderdag bracht ons een dichter. Ingmar Heytze is een gelauwerd poëet en voordrager. Hij is snel, gevat, en is niet bang voor diepte en stilte. Legde tussen de regels door ons gezelschap uit waarom hij nimmer christelijk gaat worden: “Ik heb daar namelijk mijn hele leven aan te danken. Mijn ouders kenden elkaar niet, kwamen onafhankelijk van elkaar in een jeugdherberg terecht, en daar werd door krappe honderd jongeren onder leiding van de jeugdherbergvader gebeden voor het eten. Er waren slechts twee mensen die hun ogen openhielden; en zo is het gekomen”.

Wie nog half slapend onze zaal binnenkwam, werd vrolijk opgewekt van zoveel taligheid en zoveel andere manieren van kijken!

De middag was weer voor groepsverdieping en die verliep via een stellingenspel. Collega’s Johan de Wit en Klaas Douwes lieten ons posities innemen en zo mogelijk verdedigen over de lengte van de zaal. Dat was lastig en de nuance ging soms verloren in de humor. Maar allen waren het eens over de stelling dat we meer willen gaan samenwerken!

Want het was een heel geslaagd convent. Bijgetankt en beter verbonden keerden we terug naar onze eigen kleine hoekjes.

Ivo de Jong

Recensie: De heilige natuur van K. Armstrong

Komt het nog goed tussen mens en natuur?

Opnieuw beleefden we een hete, droge zomer. En weerkundigen raden ons aan om er maar aan te wennen. Want weersextremen komen in de toekomst vaker voor, voorspellen ze, nu de aarde blijft opwarmen. Temperatuurschommelingen doen zich weliswaar al voor zolang onze planeet haar rondjes draait, maar de stijging die we nu zien voltrekt zich in een opvallend hoger tempo dan ooit tevoren, zo wijzen metingen uit. En dat is geen goed nieuws voor toekomstige generaties.

In Volzin las ik een interview met een elfjarige jongen die dat heel scherp in de gaten heeft: “Ik denk dat onze ouders de wereld erg hebben verpest.” Hij houdt dan ook zijn hart vast voor de toekomst. En met hem hebben meer kinderen ‘klimaatstress’, signaleren hulpverleners. In Trouw raadt een orthopedagoog ouders aan om er niet alleen met hun kinderen over te praten, maar ook samen wat te doen. “Maak er werk van. Een hoopvolle toekomst gaat niet alleen over woorden, maar over een aanpassing van de dagelijkse levensstijl.”

Natuur als decor

Voor inspiratie voor een andere manier van leven kunnen we nu onder andere te rade gaan bij de Amerikaanse denker Karen Armstrong (77). Van haar hand verscheen in juni het boekje ‘De heilige natuur.’ Een boek dat nodig was, vindt Armstrong zelf. Want we zijn volgens haar in het westen op een rampzalige manier onthecht geraakt van de natuur. We zien onze natuurlijke omgeving nog slechts als decor. Of erger nog, als een verzameling grondstoffen. Hoe is dat zo gekomen?

Armstrong wijst met een beschuldigende vinger naar de Bijbel. Daarin is ze bepaald niet de eerste. Maar waar anderen de Bijbel nog proberen te redden door te zeggen dat bepaalde passages – zoals de opdracht in Genesis 1 om de aarde te ‘onderwerpen’ – verkeerd zijn uitgelegd, ziet Armstrong een fundamenteler probleem. In tegenstelling tot veel andere tradities, zoeken de schrijvers van de Bijbel God niet langer in de natuur. God is in de Bijbel zover verheven boven de natuurlijke wereld, dat het daarna nog maar een kleine stap is naar het reduceren van de natuur tot handelswaar. En precies dat gebeurde aan het einde van de Middeleeuwen, zo meent Armstrong.

In haar boek laat de schrijfster zien dat het westerse christendom in dat denken vrijwel alleen staat. Oosterse religies zien de natuur nog wel als heilig (Afrikaanse tradities ook, maar die laat Armstrong helaas buiten beschouwing). Niet dat zij de natuur alleen maar als teer, lief en fantastisch beschouwen. De natuur is evengoed woest en wreed. Als Armstrong de natuur heilig (sacred) noemt, bedoelt ze vooral dat de natuur niet ‘van ons’ is. Dat besef moet terug, vindt ze, want alleen zo kunnen we onze relatie met de natuur herstellen.

Gulden regel

‘De heilige natuur’ is een poging om ons langs spirituele weg opnieuw te verbinden met de natuur. Zo roept Armstrong op om de universele gulden regel – wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet – uit te breiden naar ál het leven. Dat gaat niet vanzelf, weet ook Armstrong. Ze leert van het confucianisme dat voor verandering oefening nodig is. En dus eindigt elk hoofdstuk met een gedeelte, voorzien van het kopje ‘De weg voorwaarts’, waarin Armstrong ons uitnodigt om anders te kijken naar de natuur en ons te oefenen in empathie en compassie.

Tegen het eind van haar boek citeert ze een vroeg-boeddhistisch gedicht uit de Pali-canon: “Laat ons alle schepselen koesteren, zoals een moeder haar enig kind. Mogen onze liefdevolle gedachten de hele wereld vullen, boven, onder, overal – zonder grens; een mateloze welwillendheid voor al, onbeperkt, vrij van haat en vijandschap.” Armstrong stelt voor om de tekst dagelijks op te zeggen en zo te groeien in een gevoel van liefde en verantwoordelijkheid voor alles wat leeft.

De hamvraag is of het Armstrong lukt om ons te verleiden tot een andere omgang met de natuur. Ze probeert het niet met de droge feiten, zoals klimaatwetenschappers doen, maar met religie en spiritualiteit. Dat is een aardige vondst. Alleen legt Armstrong religieuze teksten vervolgens weer uit op een tamelijk beschouwende manier. Het boek blijft daardoor wat theoretisch en zelfs afstandelijk. Ik had graag meer gelezen over haar eigen relatie met de natuur en in hoeverre die is veranderd in de loop van de tijd.

Aries van Meeteren
voorganger Hardinxveld/Giessendam

Karen Armstrong, De heilige natuur. Hoe we de relatie met onze natuurlijke omgeving kunnen herstellen (Querido 2022), 256 p.

Recensie: Abraham Kuyper

Gereformeerden heb ik vanaf mijn 15e al leren kennen als actieve, serieuze betweters. Via een paard van Troje kwamen ze mijn Hervormde kerken binnen en kaapten, bij gebrek aan verweer van de lauwe hervormden “Samen op Weg”. Zij brachten in mijn eerste gemeente Bathmen via Paaskaars en cantorij de oecumene binnen. Dan waren er die gereformeerden die de hervormden maar lauw vonden. Wat hebben me in de jaren negentig geïrriteerd en geïnspireerd!

Nu ik alweer vijfentwintig jaren voor vrijzinnigen werk, haal ik ze er meteen dankbaar uit: ex-gereformeerden nemen tenminste verantwoordelijkheid. Mensen met hun achtergrond zorgen ervoor dat we trager verdwijnen.

Maar of juist deze minderheid het zoutend zout is?

Ook de gewezen katholieken binnen de NPB/vrijzinnigen blijven als zodanig herkenbaar. Zij geloven op deelcertificaten: hebben zich afgekeerd van Paus, hiërarchie en celibaat, en zijn thuis in rituelen, liturgie en Oosterhuis. Nee, dan Hervormden, want die zijn het liefst publiek. Remonstranten hebben gewoon altijd gelijk en hoeven feitelijk niet zo nodig oecumenisch. Ook hebben we soms een evangelicale instroom (van homoseksuele heilssoldaten bijvoorbeeld) en verder nog wat Martin Roos “de waxinelichtjes-christenen” noemde.

Daar is-tie weer: onze kruiwagen met kikkers. Maar juist met deze mix aan diversen mogen we oefenen voor het Koninkrijk Gods op aarde.

Je begrijpt beter waarom het misgaat, als je de nestgeuren weet te identificeren. Maar al te vaak is theologie gerationaliseerde nestgeur. Als het goed is, heb je binnen onze vrijzinnige “kerkjes” geleerd om samen te leven en te leren. Geen wonder dat Nescio zo populair is. Die wist het ook niet, maar bleef zich verwonderen.

Ik lees graag biografieën. Om mijn ouders beter te begrijpen las ik Troelstra, Domela en William Booth. Tenslotte tellen we maar weinig geboorteleden; de meeste van ons zijn ingestroomd. Vandaar las ik Michel van der Plas en Guido Gezelle. Darwin en HaverSchmidt hielpen vervolgens me met de Modernen (latere NPB) te identificeren. Ik begreep, waarom de ontwikkelden onder de verachters van het fundamentalisme (citaat van Schleiermacher) zich onder dit vaandel schaarden. Had ik ook gedaan. Onze bedoelde revolutie ebde helaas al rond 1900 weg wegens de geringe betrokkenheid en kerkgang (er bestaat immers geen hemelse staf of straf); onze arbeiders stroomden met het badwater van het socialisme de kerk uit (ze konden het nooit van de luie liberalen winnen). Daarna kwam Kuyper: hij kreeg bijna iedereen op de kast. Ons noemde hij vrijzinnigen bontjaschristenen. De lijnen waren getrokken.

Met een grote boog ben ik dus om Kuyper heengelopen. Was deze figuur immers niet de hoofdschuldige aan de verzuiling van ons kikkerlandje? Hij begon immers een eigen kruiwagen en dat werd er een vol kruiwagens. Soevereiniteit in eigen kring heet dat; ons kent ons.

Een jaar geleden kwam de televisieserie over Kuypers reizen rond de Middellandse Zee en daar ontstonden de eerste barsten in mijn weerzin. Na het lezen van dit kloeke boek ben ik weliswaar nog niet helemaal gereformeerd geworden, maar moet ik toch eerlijk zeggen: wat had die man een werklust! Wat was het een sportman (bergbeklimmer!). Wat een veelschrijver en alleskunner! Abraham Kuyper is een fascinerend en groot man geweest. Ik heb het geprobeerd maar ook ik kon eerlijk gezegd niet om hem heen. Je was voor hem of tegen hem. Ik kan me goed voorstellen waarom hij zoveel aanhang kreeg. Hij heeft voor elkaar gekregen wat liberalen noch socialisten gelukt is. En hoewel ik weet dat wij het met elkaar aan de stok zouden krijgen: vaak had hij nog gelijk ook. Het blijft mijn nestgeur tegen de zijne. Misschien is het ook een karakterkwestie.

Maar wist je dat we aan Kuyper ons volkslied danken (anders was het “Wien Neerlands bloed” gebleven)? Dat een van de laatste brieven die de grote Domela schreef een fanmail aan Kuyper betrof (“Bij jou wist je tenminste wat je aan je had! Alle respect voor uw werklust en houding!”).

In de sociale politiek (stemrecht, kinderarbeid, arbeiders) waren beiden het vaak roodgloeiend eens geweest. Dat wist ik dus niet. En nog veel meer wist ik niet: hoe geliefd en inspirerend hij nog altijd blijkt in Amerika, Korea, Australië bijvoorbeeld.

Kuyper was een man met karakter. Zulken worden niet vaak meer in onze politieke akker gezaaid.

Na het lezen van dit boek besef ik eens te meer dat we diepgang, theater, bezieling, wortels en soul missen.

Ivo M. de Jong
voorganger Brielle, Rotterdam, Schiedam en Woubrugge

Meer blogs …

Recensie: Het Orakel, gedichten en muziek

Ekaterina Levental, Chris Koolmees: Het Orakel  in de Waalse Kerk Amsterdam, Gedichten en muziek – Via Crucis Liszt, gedichten Eva Gerlach en Sasja Janssen

Als wij, Christien Crouwel en ik (beide theoloog), de Waalse Kerk binnenkomen krijgen we de geprinte openingsgedichten mee met de woorden: “ja het bleek dat veel mensen de tekst niet goed verstonden”. Dat zal: “begrijpen” geweest zijn. Ik prijs mezelf gelukkig dat ik de gedichten aangeschaft heb en dat we die gedurende de voorstelling (en daarna!) kunnen lezen.

Deze voorstelling is “Het Orakel” genoemd. Dat komt vermoed ik vanwege de vele manieren waarop je wat je beleeft kunt interpreteren. Wij ondergingen de voorstelling in de Goede Week, waarin het verhaal van Pesach, Seider, de Exodus en opstanding worden beleefd en beleden; de week waarin op “Godes Vrijdag” de barrière van dood en zee, het échec van onze hoop, wordt beleefd.

Die dichotomie tussen Sterfelijk versus Onsterfelijk, God en Mens, mogelijk – onmogelijk, droom en daad: al die grote paradoxale menselijk woorden beleef je deze avond met nieuwe woorden en nieuwe muziek.

Voor mij was Liszt nieuw. Ik had me tot dan toe alleen maar wat aan hem geërgerd. Ik heb de Liszt uit zijn laatste periode tekortgedaan en inmiddels op de treinreis terug via Spotify de koorversie van zijn Via Crucis beluisterd, en vanochtend het prachtige college dat Reinbert de Leeuw over diens versie voor solopiano deelde gezien (Youtube).

Zo komt er dus wel heel veel samen in één voorstelling van andershalf uur. Scherpe, sterke gedichten. God spreekt – de mens spreekt tegen. Macht versus onmacht. Beide polen maken elkaar kwetsbaar tot het uiterste en veranderen elkaar. Als God in het begin (in principe) op zoek gaat naar een maaksel dat hij niet verzinnen kon, krijgt hij een mens terug die niet in God geloven wil. Zo zijn we tenminste gelijkwaardig en vaardig. De mens weet slechts door zijn sterfelijkheid wat liefde is en troosten kan. Daarvan had God geen notie.

Muziek en gedichten, dus. En daar is Ekaterina Levental. Zij belichaamt de voorstelling. Zingt de mensenstem als vrouw, de god stem met een vocoder (denk ik) als man. De belichting, rook, de sluier, het lichtje, de windselen onderstrepen het gebeuren.

Derde keer Ekaterina voor mij, ik ben erg onder de indruk van haar voorstellingen. Heb haar haar eigen leven zien spelen in “De Grens” en haar Medtner horen zingen. Nu dus een soort solo totaaltheater. Ook voor leken valt er zo veel te beleven.

Ik wil er wel aan. Ik wil het beter begrijpen. You’ve got me.

Het is link en dapper tegelijk, om je als leek in deze eeuwige thematiek te storten. Daar is dan de Mattheüs, daar is het Stabat Mater, daar de Via Crucis, daar zijn de Requiems, daar is de Schöpfung. Net als in de geloofsbeiijdenissen van Nicea (et cetera) hebben de componisten de dogmatische Highlights uitgelicht – en dat is ten koste gegaan van de veel menselijker stukken uit de Bijbel. Ik noem Jona, het Hooglied, Ruth, Esther, de Abraham tot Jozef verhalen. Ik noem de prachtige gesprekken en Zen-daden van Jezus – en nog zo oneindig veel meer. In mijn leven ben ik juist daarbij gaan zweren: niet bij bloedtheologie of de hoge, lage, verre of filosofische god. Hoe dichter bij mezelf, hoe verder ik kom, ook in de humor en de hoop. In mijn gebed kom ik het dichtst bij mezelf: ik spreek, zoals gezegd, nog steeds vaak en graag met die god binnen of buiten mij (daar wil ik vanaf wezen). Ik vermoed dat ik als mens een tegenover (hypothese of echt) nodig heb om te blijven groeien.

Ik ben dankbaar voor deze doorwrochte en doorleefde voorstelling. Reinbert de Leeuw vertelde dat Liszt waarschijnlijk niet wist waar hij mee bezig was, als voorloper en visionnair; Eva Gerlach en Sasja Janssen hebben God laten vertellen dat hij onzeker en kwetsbaar is geworden door zijn schepping.

Deze voorstelling was al net zo’n ook moedige stap naar een onbekend gebied.

Dat genereert vragen en een reactie als dit. Daar krijgt een mens de groei van te pakken.

En dat is Pasen voor mij.

Ivo de Jong, 14 april 2022

Recensie: Radicale theologie als dolle mens

Niet lang voor zijn hernieuwde kennismaking met het katholicisme is schrijver Stephan Sanders bij de tentoonstelling ‘Once in a lifetime’ van het Humanistisch Verbond in de Oude Kerk in Amsterdam. Een van de kunstenaars, Job Koelewijn, heeft vazen met bloemen geplaatst op grafzerken in de kerk om de doden te eren. Bezoekers krijgen er uitleg bij van de kunstenaar zelf, zo beschrijft Sanders enkele jaren later in De Groene Amsterdammer.

Plotseling roept Koelewijn: ‘God is dood!’ De aanwezigen kijken elkaar wat onwennig aan. Als de kunstenaar zijn uitroep herhaalt, noteert Sanders: “Nu worden wij bezoekers zenuwachtig. Zou-ie het nog niet gehoord hebben? Dat gerucht gaat toch al een tijdje rond? […] De dood van God als het verplichte pauzenummer waar we ons een beetje voor schamen: niet omdat het controversieel is, maar omdat het volkomen voorspelbaar en voorstelbaar is.” (De Groene Amsterdammer 2020, nr. 1-2).

Eenzelfde vervreemding ervoer ik tijdens het lezen van het boek Onzeker weten. Een inleiding in de radicale theologie van de pionierende voorgangers Rikko Voorberg, Gerko Tempelman en Bram Kalkman. Zij proberen te doordenken wat het betekent dat God dood is, zoals de Duitse filosoof Nietzsche zijn dolle mens laat roepen in ‘De vrolijke wetenschap’ (1882). Regelmatig dacht ik: “Maar daar zijn we toch al decennia mee bezig?” Toch was ik even stil toen ik het boek uit had, net als de mensen op het plein tegen wie Nietzsche de dolle mens liet schreeuwen.

Radicale theologie

Laat ik beginnen met te zeggen dat het boek ‘Onzeker weten’ niet is geschreven met een vrijzinnig publiek voor ogen. De auteurs richten zich op mensen uit de meer confessionele kerken die, zoals zijzelf, zijn opgegroeid met allerlei geloofszekerheden en die daar eigenlijk niets meer mee kunnen. Voor hen willen de schrijvers het christendom opnieuw en radicaal doordenken. Daarvoor ze gaan te rade bij postmoderne denkers als Slavoj Žižek, John Caputo en Peter Rollins. Zie daar het basisrecept van radicale theologie.

Wat levert dat op?

Allereerst een aanstekelijk en enthousiast boek over hoe het christelijk geloof eruit kan zien als je het berooft van zijn zekerheden, zijn grote verhaal van ellende, verlossing en dankbaarheid. Wat gebeurt er met God als die niet langer het eerste of het laatste woord heeft? Wat als God alleen nog bestaat als woord? Geen vragen waar we in de vrijzinnigheid werkelijk van opkijken, maar nogmaals, wij zijn ook niet de primaire doelgroep van Voorberg, Tempelman en Kalkman. Voor wie de schrijvers wel op het oog hebben zullen dit ongetwijfeld loeispannende passages zijn.

Glashelder

Toch valt er volgens mij ook voor vrijzinnigen nog wel wat op te steken van deze kennismaking met radicale theologie. Allereerst vind ik het een verademing om te merken dat een theologisch boek ook gewoon goed geschreven kan zijn. Zelfs de inleidingen op het denken van Žižek en Caputo zijn glashelder, wat een prestatie mag heten. Omdat God niet bestaat maar gebeurt, om de boodschap van de auteurs te vertalen naar het bekende aforisme van Klaas Hendrikse, zetten de auteurs bovendien in op ‘theatrale hermeneutiek’. Dat is een improviserende, performatieve theatrale benadering van teksten en traditie. Er staan heel aardige ideeën in het boek voor alternatieve vieringen van brood en wijn, kringgesprekken en zelfs het schrijven van een overdenking.

Maar de reden dat ik na lezing van het boek zo in gedachten was verzonken is vooral omdat ik er vooral een spiegel in zie. We hanteren, ook in de vrijzinnigheid, bepaalde spreekregels, geloofsvoorstellingen, ook al blijven ze soms impliciet. Het idee van de auteurs is dat we die steeds hernemen, door ons heen laten gaan en kijken of ze nog werken. De auteurs doen dat binnen wat zij noemen de confessionele hoek. Met enige regelmaat stellen ze zich op als het jongetje uit het sprookje van de nieuwe kleren van de keizer en roepen ze dat de keizer eigenlijk niets aan heeft. Zouden we in de vrijzinnigheid niet ook een paar van zulke klokkenluiders kunnen gebruiken? Want hoe vaak houden we ons eigen denken en onze uitgangspunten nou zo radicaal tegen het licht?

Aries van Meeteren
voorganger Hardinxveld/Giessendam

Rikko Voorberg, Gerko Tempelman en Bram Kalkman, Onzeker weten. Een inleiding in de radicale theologie(KokBoekencentrum 2022) 221 p.

Recensie: Ai Weiwei

Zijn megalomane projecten: ik liep er met een boog omheen en ergerde me aan de foto van zijn middelvinger voor het Tienanmen plein of de Eifeltoren.

Maar nu lees ik grote woorden als “De belangrijkste kunstenaar van deze tijd”, en dat juist hij het Olympisch stadion (“Het vogelnest”) in Beijing bedacht heeft. In de discussie of China de Olympische idealen belijdt, valt de naam van Ai Weiwei regelmatig. Dan lees ik over de grote installatie ‘thinline’. Ai Weiwei tekende in 2017 een 7 kilometer lange lichtgevende lijn door Amsterdam. Hij stelt grenzen ter discussie: “Wie bepaalt grenzen en wie beheerst ze? Beschermt een grens of sluit hij uit?”

Autobiografie

De kans om Weiwei beter te leren kennen kwam in oktober toen zijn autobiografie uitkwam. Vanaf de eerste bladzij was ik gepakt en bleef dat alle 460 pagina’s. Daarna ben ik interviews (College Tour) en documentaires gaan kijken en mijn bewondering voor zijn bewogenheid neemt nog altijd toe. Het boek is prachtig geschreven, vervalt nergens in klagen en weet de absurditeit en de arrogantie van macht die er op uit is zichzelf te bestendigen feilloos te illustreren.

Ai Weiwei is een jaar jonger dan ik (1957) en groeide op in het moeilijke China van Mao. Weiwei ’s vader was Ai Qing; naar gelang de politieke wind de beroemdste (vriend van Mao en van Pablo Neruda) of meest verguisde (rechts element, vijand van het volk) Chinese dichters. Ai Qing heeft vanwege zijn meningsuitingen meer dan de helft van zijn leven in detentie en verbanning doorgebracht. De helft daarvan was zoon Weiwei bij zijn vader. Toen zich de mogelijkheid van vluchten voordeed in de vorm van een studiebeurs, vertrok zoon Weiwei als twintigjarige nihilist naar New York. Daar blijkt dichter Alan Ginzberg gedichten van zijn vader uit het hoofd te kennen. Weiwei’s belangstelling en respect voor zijn vader groeide.

Op 4 juni 1989 wordt het Tienanmen protest kapotgeslagen. In China is daar nu geen letter meer over te vinden; de Chinese overheid bepaalt het internetverkeer (ook het woordpaar “Ai Weiwei” bestaat nu niet meer). Omdat er vrienden verdwenen keert Weiwei terug naar Tienanmen. Zo begint zijn kunstenaarschap: als activist, als zoon van de beroemde vader, als mens die van vader op zoon ondervond waar terreur toe in staat is – en wat vrijheid betekent. Soms werd ook Weiwei geroemd, dan weer berucht via lastercampagnes met valse aanklachten. De aanvaringen met de overheid (ik denk aan The Matrix) werden steeds heftiger. Weiwei blijkt gesneden uit buigbaar, maar onbreekbaar hout. Hij werd almaar scherper, creatiever en gevaarlijker voor de staat.

De aardbeving

In 2008 was de aardbeving in Sichuan waarbij 80.000 mensen “uit het leven verdwenen”. Weiwei en zijn team legden bloot hoe ondeugdelijk staatsscholen en universiteiten gebouwd worden. Hij vertrekt naar het gebied, ziet rugzakjes van overleden kinderen, spreekt hopeloze ouders, verzamelt namen en foto’s. Met zijn team probeert hij via officiële en openbare vragen opheldering te krijgen en druk uit te oefenen op de regering. Antwoorden komen er niet; arrestaties wel. Na een jaar zijn de namen van 5219 kinderen bekend. De kinderen hadden een graf met een nummer; ouders mogen er geen naam opzetten. Het internetblog dat Weiwei dagelijks bijhoudt wordt overal gelezen. Hij werd symbool van onbevreesd verzet tegen corruptie en ondoorzichtigheid.

In 2009 bekleedt Weiwei de gevel van het (door Hitler gebouwde) Haus der Kunst in München met 9000 rugzakken. Naam van het project: Herinnering, Remembrance. Deze rugtasjes vormen samen in het Chinees de hartenkreet van een moeder: “Yang Xiaowang was een gelukkig kind tot haar zevende en ik wil dat de wereld dit weet.” Was dit internationaal een doorbraak, in China kwam het erop neer dat hij monddood werd gemaakt, huisarrest kreeg met overal bewakingscamera’s, werd afgesloten van internettoegang en aangeklaagd werd voor belastingontduiking. Uiteindelijk verdwijnt hij drie maanden in de gevangenis. En zo is Weiwei wereldberoemd geworden. Hij heeft dit allemaal kundig, keurig en met humor verwoord in zijn boek.

“Een autoritaire staat als die in China kan niet overleven wanneer het vragen moet beantwoorden. Zodra de waarheid achterhaald wordt, betekent dat hun einde. Ze begonnen mij te beschouwen als de gevaarlijkste mens in China. Zij hebben van mij de artiest en activist gemaakt die ik geworden ben.”

Weiwei vertrok na vijf jaar pesterijen. In China is vanzelfsprekend nog niets veranderd.

Het is ook geen gevecht tegen China alleen dat Weiwei voert. Hij zocht contact met andere klokkenluiders (Edward Snowdon, Chelsea Manning). Een van zijn laatste kunstwerken is een 70 meter lange rubberboot met 258 gezichtsloze vluchtelingen.

De keizer heeft geen kleren aan

Waarom vind ik dat we dit boek zouden moeten lezen?

Het heeft me flink bij de kladden genomen. Ik herken in Ai Weiwei andere mensen die uit mensenliefde op zoek naar waarheid zijn gegaan: Socrates, Gandhi, Jezus. Het was niet eens hun bedoeling de onwil en het onvermogen van de machthebbers aan te pakken. Een mens wordt profeet (doorzieners), tegen wil en dank.

Ai Weiwei is een kompas en het geweten van deze tijd.

Ivo de Jong
voorganger Brielle, Rotterdam, Schiedam en Woubrugge

Recensie: Winteren Katherine May

De winter is niet echt mijn lievelingsseizoen. Alles lijkt doods. De bomen zijn kaal, de meeste struiken ook en als het groenblijvers zijn, is het bepaald niet het meest frisse groen dat je ziet. Als er dan ook nog  sneeuw ligt, maakt dat alles ook nog eens kleurloos. Natuurlijk, met een blauwe lucht erboven en een winters zonnetje erop is het allemaal prachtig. Maar met een betrokken lucht, druilerige regen en 4 graden op de thermometer is er niets aan (vind ik).

De Britse schrijfster en docent Katherine May ziet de winter als metafoor voor alle kale periodes in ons leven. In haar prachtige boek ‘Winteren’ (Wintering) schrijft ze: “Iedereen wintert vroeg of laat, sommige mensen winteren steeds opnieuw. Winteren is een periode in de kou. Het is een braakliggende fase in je leven, waarin je afgesneden bent van de wereld, je afgewezen voelt, buitenspel gezet, belemmerd in je vooruitgang of gedwongen in de rol van buitenstaander.”

Wat een beeld! Zoals de winter bij het ritme van de seizoenen hoort en steeds terugkeert, horen kale periodes bij het ritme van het leven. De ellende is, ziet May, is dat we zo slecht zijn voorbereid op winterperiodes. Waarom is dat, vraagt ze zich af. Waarom denken we dat het bij ons altijd moet zomeren? Alles in de natuur wintert, ziet May. Planten verliezen hun blad, dieren gaan in winterslaap en vogels trekken naar zonniger streken. Geen van de planten of dieren verzet zich tegen de winter. Zich verzetten doen alleen mensen.

Vieringen van het ongewisse

May beschrijft in haar boek hoe ze zelf ‘wintert’ na een periode van veel te hard werken en enkele tegenslagen in haar gezin. Gaandeweg ontdekt ze de kracht van rituelen en de wijsheid die daarin verscholen ligt. Halloween, de winterzonnewende en kerst zijn in feite vieringen van het ongewisse, schrijft May ergens treffend. Die willen ons iets leren over hoe we kunnen omgaan met de winterperiodes in ons eigen leven.

Hoe dan? Juist in het donker van de winter hebben we behoefte aan houvast. En de feesten geven ons weer grip, ervaart May. Niet op het seizoen, maar op hoe we erop reageren. Zo brengen de winterfeesten het donker te binnen, ze erkennen de veranderingen die plaatsvinden en symboliseren tegelijk de dóórgaande dingen. Dat alles werkt voor May niet alleen troostrijk, maar stelt haar ook in staat naderende winters niet langer weg te duwen, maar juist eerder op te merken en zich erop voor te bereiden. Want winters zullen blijven komen en gaan, ziet ze.

Bomen

De natuur beweegt mee door al vroeg vooruit te werken. “De meeste bomen leggen al midden in de zomer hun knoppen aan en door het vallend herfstblad worden ze zichtbaar, gaaf en afwachtend, beschermd tegen de kou door een dikke schub. We merken ze zelden op omdat we denken dat we het geraamte van de boom zien, een dood ding totdat de zon terugkeert. [Maar] de boom is alles behalve dood. Eigenlijk is hij de ziel van het bos. Hij leeft gewoon in stilte voort. Hij zal niet tot leven komen in de lente. Hij zal gewoon een nieuwe jas aantrekken en de wereld weer tegemoet treden.”

Rituelen helpen ons om mee te veren. En dat doet me denken aan advent. Advent wil ons ook voorbereiden op de winter én het weer lengen van de dagen. Daarom halen we lichtjes in huis, ontsteken we kaarsen en tellen we af naar de komst van het licht. We koesteren de knoppen aan de bomen, de lichtpuntjes in het donker. Advent als oefening in het zien van de uitlopers aan de bomen die het voorjaar aankondigen. Iets waar Jesaja al op wees: “Maar uit de stronk van Isaï schiet een telg op, een scheut van zijn wortels komt tot bloei.” Er komen andere tijden. Het blijft niet winteren.

Aries van Meeteren
Voorganger Hardinxveld/G’dam

Katherine May, Winteren. De kracht van rust en afzondering in moeilijke tijden, Nieuw Amsterdam 2021, 254 p.

Recensie: Freek de Jonge

“Kom verder”: wat een fijne titel. Het was de groet waarmee de Groninger theologieprofessor (en latere minister) G. van der Leeuw mensen uitnodigde in zijn studeerkamer. Dat overkwam ook de vader van Freek, Andries de Jonge. Van der Leeuw heeft een grote en heilzame invloed op de latere dominee De Jonge gehad. Freek heette toen nog Freetje; dit boek eindigt in Workum (deel twee zal beginnen in het Zaans Veem, 1951). Omdat hij overal tegenaan liep, krijgt Freet eindelijk zijn brilletje en “vanaf dat moment stootte de kleine brildrager zich alleen nog maar om de lachers op zijn hand te krijgen”.

Dit eerste deel van zijn memoires behelst zijn voorgeslacht, geen mens is per slot los verkrijgbaar. Onze geschiedenis begint lang voordat we geboren zijn. Voor dat besef moet je ouder (of grootouder) worden.

In de stamboom van Freek de Jonge spelen Kerk en geloof een ontzagwekkende rol. Freek de Jonge schrijft met compassie over zijn zwaar gelovige voorouders (Zeeland); schrijft met bewondering over zijn eigen erfelijk zwaar belaste vader en diens doorbraak (“kom verder”) naar modern pastor en predikant. Het leed in de pastorie en dat erbuiten komt binnen. Freek moet veel naar zijn vader heben geluisterd.

In dit eerste deel komt verrassend weinig ego of taalvirtuositeit voor. Het is goed geschreven; soms van de hak op de tak, even later weer met prachtige details.

Hij heeft goed leren kijken en luisteren, Freek de Jonge.

En waarom het goed is dit boek te lezen?

Freek de Jonge is steeds milder geworden over dominees en kerken; ik weet nog dat hij predikanten “broodtroosters” noemde (…). Wie heeft immers de wijsheid in pacht?  Dat zijn niet alleen de cabaretiers of de kunstenaars.

De preek is een sterk onderschatte literatuurvorm. Waar wordt nog zoveel gezongen en gedeeld, waar worden zoveel brieven voor politieke gevangen geschreven of geld opgehaald voor goede doelen als in onze kerken en kerkjes?

Ik denk dat Freeks melodie dezelfde is gebleven als die van zijn vader de dominee. De tekst is aangepast; maar: c’est le ton qui fait la musique.

Ivo de Jong
voorganger in Brielle, Rotterdam, Schiedam en Woubrugge

 

Recensie: Nescio

Nescio – Lieneke Frerichs (2021)

In 1918 verschenen drie verhalen van “Nescio” in een bundeltje: Titaantjes, De uitvreter en Dichtertje. Het boekje telde 130 bladzijden. Er werden vijfhonderd gedrukt. Na vijf jaar waren er 180 verkocht. De schrijver ontwaakte uit zijn jongensdroom en werd ruw wakker als procuratiehouder.

Juni dit jaar verscheen de 576 pagina’s tellende biografie Nescio: “Een fascinerend portret van J.H.F. Grönloh, bekend en geliefd als Nescio, met niet eerder gepubliceerde fragmenten uit dagboeken, brieven en andere persoonlijke documenten”.

Nescio. Het pseudoniem betekent: Ik weet niet, of: ik weet het ook niet, of ik weet het niet meer, of: je kunt maar nooit weten. Grönloh heeft pas vijftig jaar na die eerste druk de lof gekregen die hij verdiende. Dat kwam van Menno ter Braak, later volgden Gerard Reve en Simon Carmiggelt. Tegenwoordig is Tommy Wierenga pleitbezorger. Nog nooit is Nescio zoveel gelezen als in deze tijd. Twintig jaar geleden kocht ik deze eerste druk voor 400 euro; tegenwoordig wordt er  4000 voor geboden.

In de biografie staat dat Nescio kerkte bij de vrijzinnigen in het gebouw dat tegenwoordig bekend staat als Paradiso. Grönloh kwam daar regelmatig (dat wil zeggen elk jaar met kerst en oudjaar): ongeveer in de tijd dat ook Anna Zernike daar kerkte.

Of hij geloofde?

Hij verlangde. Hij voelde zich onaf: “verlangen zonder te weten waarnaar”. Wat is er een diepe kloof tussen kind en volwassene, tussen “De Heeren” en de dromers, tussen eeuwigheid en sterfelijkheid, tussen droom en daad (Elsschot): bijna niemand heeft dit zo schrijnend ervaren en zo raak beschreven als Nescio. Binnen in hem woonde een oprecht verlangen dat hij als jongeman herkende in idealen en vriendschap; later, zocht hij dat, melancholiek, vooral in de natuur. Daar werd hij soms transparant, daar herkende hij de bevlogenheid van zijn jonge jaren en daar ontmoette hij iets dat hij bij gebrek aan een beter woord “God” noemde. Een fragment uit zijn natuurdagboek:

wandeling woensdag 9 juli 1941

Maar de Heer is in de groote stilte en leegte en in dit wonderbaarlijke einde van een monumentalen dag. Deze dag is weer mijn geweest en mijn is deze betooverde wereld. De zon staat stil, het zal geen nacht worden. De tijd staat stil, de onbarmhartige eeuwigheid heeft erbarmen. God heeft de verganklijkheid van mij weggenomen en van deze bloeiende wereld. De hemel welft stil en blauw over het goedertiere groen, het graan staat zoo stil en er is een gouden gloed over en het land ligt daar als een mensch van wie men houdt. Dee wereld zal zoo blijven, hierna kan niets meer komen.

Als mijn fiets weer snort hoor ik plotseling een koekkoek.

En rondom, voor en achter me en opzij, hoor ik den onbegrijpelijken roep. Van waar? Dertien maal roept deze stem Gods van voorbij de grenzen van het begrip. En ik ben zeer dankbaar: “Hallelujah, prijst den onbegonnen”. Een schoonen dag heb ik weer op de eeuwigheid veroverd. De zon is bijna onder. Morgen zullen we verder zien.

Ivo de Jong,
voorganger Brielle, Rotterdam, Schiedam en Woubrugge

(“Halleluja prijs den Onbegonnen”. Het is een Remonstrants oudjaarslied. Het oude lied was hem dierbaar. )